Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Oscar Kesteleyn

 

Music was my first love

 

Oscar
Kesteleyn

Oscar mocht in de oogstmaand van 2011 negentig kaarsjes uitblazen. Als je negentig bent staan er heus wel wat bestanden op je harde schijf. Ondanks zijn gezegende leeftijd bleek Oscar nog heel wat gegevens van die schijf terug te vinden. Af en toe kreeg ik een zucht te horen als hij niet onmiddellijk op een naam kwam, maar enkele minuten later kwam die dan toch boven. Vele bestanden van Oscar zitten in de map ‘Muziek’. ‘Music was his first love’ is een vlag die de lading van het leven van Oscar volledig dekt. Naast zijn leven als echtgenoot, vader en onderwijzer had hij nog vele andere levens waar muziek de rode draad vormde: de Sint-Gregoriusgilde, harmonie Sint-Cecilia, De Minnezangertjes, Kajola, het Gildacabaret…
Ooit schreef er iemand dat je niet alleen talent moet hebben, je moet ook nog het talent hebben om het te gebruiken. Aan die uitspraak moest ik denken toen Oscar Kesteleyn me zijn verhaal vertelde. Een verhaal van talent, gecombineerd met een mateloze inzet, dienstbaarheid maar ook bescheidenheid.

Oscar woont al meer dan vijftig jaar op de hoek van de De Deckerstraat en de Dreef. Op een zaterdagvoormiddag ben ik welkom bij hem. In zijn salon ontvangt hij me. Heel de kamer ademt een beetje fifties uit. Aan de muren hangt een banjo naast een aantal onderscheidingen die hij kreeg voor zijn inzet van jaren. Vanuit zijn zetel aan het raam doet hij het relaas van zijn verhaal dat begint op 3 augustus 1921 in de Padwegel.

Jeugd    
Oscar was de jongste zoon van Alfons Kesteleyn en Anna De Vijlder. Vier jongens waren er: Isidoor, Jozef, Charles en Oscar. Zijn thuis was in de Padwegel. Een straatje met een slechte kassei waar kinderen naar hartenlust konden spelen en ravotten.
Vader Kesteleyn was meestergast in het vlasfabriek van René Morel in de Industriestraat. Een bedrijf dat zorgde voor de volledige bewerking van het vlas. Niet erg zwaar werk, herinnert Oscar zich, wel vuil en heel stoffig. Zijn schoolcarrière begon hij in de bewaarschool van de Kouter. Juist voor de Kouterkapel was er een schooltje. Ik zat eerst bij een zuster en later bij een juffrouw maar hun namen herinner ik me niet meer, zegt Oscar.
In 1927 trok hij dan samen met zijn broers naar de Kapellestraatjes (het huidige Pius X-basis). Een weg die ze twee maal per dag deden want iedere middag kwamen ze naar huis om te eten. Oscar heeft een eigenaardige lagere schooltijd gehad. Hij volgde het eerste, het tweede en het derde leerjaar en maakte dan de overstap naar het vijfde leerjaar. Van de vijfde klas mocht hij naar de zevende.Die sprongen hadden vooral een schoolinterne praktische reden.
  Om bepaalde klasgroepen iets te verlichten, mochten meer begaafde leerlingen een jaartje overslaan. In ’t vijfde lukte dat nog wel, zegt Oscar maar in het zevende leerjaar heb ik het toch echt moeilijk gehad omdat ik bepaalde leerstof niet gezien had. Na het zevende heeft hij drie jaar in ’t achtste leerjaar gezeten. Die eerste twee jaren in ’t achtste heb ik veel geleerd, vertelt Oscar zoveel jaren later, maar in het laatste jaar zat ik echt mijn broek te verslijten. Gelukkig was er de schooltuin. Waar nu de speelplaats van het Pius X-instituut is, was ooit een grote tuin. In de vierde graad (het zevende en achtste leerjaar) leerden de jongens er toen hovenieren. Ik heb daar heel wat uren gesleten, zegt Oscar, ik leerde daar de liefde voor de tuin en op mijn veertiende was ik een volleerde hovenier.
In samenspraak met zijn onderwijzer Jules Van Kerckhove hadden zijn ouders beslist dat Oscar op zijn veertiende naar de normaalschool mocht om voor onderwijzer te studeren. In zijn wachttijd volgde hij twee jaar notenleer bij Gustaaf Bogaert en Odilon De Brauwer en daarnaast volgde hij ook nog eens de lessen in de weefschool bij Maurits Van Haver.
Normaalschool        
In 1935 trok hij dan naar Sint-Niklaas voor het voorbereidend jaar van de normaalschool. Die overstap was niet makkelijk, bekent Oscar, je was verplicht intern te zijn en het regime was er verschrikkelijk streng. Om zes uur opstaan, dan was er de communiemis en na het ontbijt mochten we nog even op de speelplaats. In de voormiddag waren er de lessen, in de namiddag studie en ’s avonds nog eens twee uur les.
’s Zondags mochten we een uur langer slapen en dan was er communiemis, vervolgens hoogmis en daarna een preek van de directeur die meestal een uur duurde. In de namiddag waren er de vespers en het lof en dat was onze zondag. We mochten ook niet dikwijls naar huis, herinnert Oscar zich. Op school van september tot Allerheiligen, dan twee dagen naar huis, en terug op school tot tweede kerstdag. Ook het niveau was erg hoog. Tweede zit of dubbelen was onbestaande in de normaalschool. Als je gebuisd was, kon je je biezen pakken, herkansen was er niet bij in onze tijd, zegt Oscar.
  Oscar Kesteleyn als normaalschoolstudent   Een andere reden om onmiddellijk te vertrekken was de omgang met het vrouwvolk. Je mocht geen meisje zien en geen briefwisseling onderhouden. Had men enig vermoeden in die richting, dan lag je zonder pardon buiten. Gottetoch, zucht Oscar, ’t was triestig gesteld met onze seksuele opvoeding.
Ik kon daar in den beginne echt niet aarden, gaat Oscar verder, boven de poort hadden ze gerust kunnen beitelen ‘Hier temt men leeuwen’ zo streng was het er. Stelselmatig is dat verbeterd. Ik kon er veel voetballen en kaatsen en ook de leraar muziek ontdekte vrij snel dat ik een mooie stem had, zegt Oscar. We hadden een gregoriaans schoolkoor en tot mijn zestiende heb ik sopraan gezongen. Voor iedere zon-  en feestdag oefenden wij de gregoriaanse gezangen in en dat was werkelijk mooi. Mijn liefde voor deze gezangen dateert uit die tijd, voegt hij er aan toe. Door de sport en de muziek werd de normaalschool leefbaar.
Oorlog    
In mei 1940 was Oscar volop aan het studeren voor zijn eindexamens toen op 10 mei de oorlog uitbrak. De school werd gesloten en we moesten onmiddellijk naar huis. Thuis kreeg ik te horen dat we naar Frankrijk moesten om soldaat te worden. We moesten samen komen in Rouen en met een hele groep jongens van den Heikant zijn we toen per fiets naar Frankrijk gevlucht. Van meneer Morel, de baas van mijn vader, had ik een adres gekregen in Le Neubourg, een dorp zestig kilometer ten zuiden noorden van Rouen. Morel had ook daar een vlasfabriekje. Het was die meimaand echt mooi weer, herinnert Oscar zich, en langs secundaire wegen bereikten we na acht dagen Le Neubourg. Regelmatig moesten ze dekking zoeken bij luchtaanvallen en ook iedere avond moesten ze in een of andere boerderij wat stro zoeken om de nacht door te brengen. Aangekomen in Le Neubourg vernamen ze dat heel het plan om samen te komen in Rouen, was afgelast. Oscar is dan een paar weken in Le Neubourg gebleven tot de Duitsers er gepasseerd waren en werkte er in het vlas. In het fabriek lukte me dat echt niet, vertelt hij, ik kon niet tegen dat stof maar gelukkig kon ik op het veld werken.
Met een vrachtwagen van Morel is Oscar half juni terug in Zele beland. Oscar trok terug naar de normaalschool. De eerste zittijd begon op 1 juli. Ik heb toen mijn boeken gepakt en twee weken heb ik thuis gestudeerd. Voor mijn Franse Melding moest ik o.a. het gedicht “Caïn” van Victor Hugo kennen, vervolgt Oscar. En zonder na te denken, reciteert hij de eerste strofe.“Lorsque avec ses enfants vêtus de peaux de bêtes, / Echevelé, livide au milieu des tempêtes, / Caïn se fut enfui de devant Jéhovah,/ Comme le soir tombait, l'homme sombre arriva / Au bas d'une montagne en une grande plaine ;…”
  Dat noemen ze nog eens parate kennis, zeventig jaar later. Oscar haalde in juli 1940 zijn diploma van onderwijzer. Alleen werk vinden was een ander paar mouwen. Er was een overschot aan leerkrachten en dus heeft hij twee jaar lang thuis gezeten.
In 1942 kreeg hij een interim in de Kapellestraatjes waar hij Gilbert De Mets mocht vervangen in het vierde leerjaar. Het volgend schooljaar mocht hij naar het eerste leerjaar maar even later werd hij door de Duitsers opgeëist voor de verplichte arbeidsdienst.
Ik moest naar een fabriek in de Rooigemlaan in Gent, vertelt Oscar. Daar was een atelier met draaibanken waar ze onderdelen van vliegtuigmotoren fabriceerden. Ik kreeg eerst enkele weken opleiding en praktijk en toen moest ik aan de slag. Dat heb ik gedaan tot aan de landing in Normandië. Het bedrijf werd overgeplaatst naar Duitsland en wij zouden verplicht worden mee te gaan naar Duitsland. Op dat moment ben ik ondergedoken.
Eerst vond ik een schuilplaats bij madammeke Van Kerckhove (moeder van Jozef Van Kerckhove, Wezepoelstraat). De familie Van Kerckhove had daar een boerderij en mijn nonkel werkte er als hoeveknecht. Omdat er te veel volk over de vloer kwam, ben ik na enkele weken verhuisd naar den Bos op een klein boerderijtje bij Lena en Antoon Roels. Samen met Gerard De Vriendt heb ik daar een kleine maand gewoond tot en met de bevrijding in september ‘44. Aan de gevel van het boerderijtje hing een spiegel zodat we altijd konden zien als er iemand op den hof kwam. Ik ben die mensen heel mijn leven dankbaar geweest, zegt Oscar. Als jonge gast begrijp je niet welk risico ze namen door ons een schuilplaats te geven.
Dienstplicht        

Na de bevrijding kon ik terug aan de slag in het eerste leerjaar, gaat Oscar verder, en in april 1945 werd ik opgeroepen om mijn legerdienst te vervullen. In de normaalschool van ’s Gravenbrakel (voor hem was dat toen Braine-le-Comte) werden we door Engelse instructeurs klaargestoomd voor het front.
We hebben toen op korte tijd leren schieten met lichtere en zwaardere wapens, handgranaten leren gooien en dies meer. We waren bestemd om een opleiding in Ierland te krijgen en ik werd ingedeeld in de compagnie Transport maar bij een onderzoek werd ik afgekeurd als chauffeur omdat ik geen dieptezicht had. Dat is ook de reden waarom ik nooit een auto heb gehad. Ik had wel een rijbewijs maar ik heb nooit een auto bestuurd, zegt Oscar. Ik heb heel mijn leven een bril gedragen maar voor enkele jaren onderging ik een operatie voor cataract en sindsdien heb ik geen bril meer nodig, lacht hij. .
Omdat ondertussen de oorlog ten einde was, kwam Oscar terecht in een school in Molenbeek die opgeëist was door het leger. Daar was een depot van kleding. Soldaten van de Brigade Piron konden daar burgerschoenen en stof voor een kostuum afhalen.

  Oscar Kesteleyn in uniform van het Belgisch leger   Het was een bureaujobke, zegt Oscar, maar ik heb me er nooit gelukkig gevoeld.Al snel promoveerde ik tot korporaal en ik nam deel aan alle cursussen en alle examens die men uitschreef. Op een zeker ogenblik was er een examen voor magazijnbeheer. Het bestrijden van motten en ander ongedierte hoorde tot de examenstof en een Franstalige majoor ondervroeg me in ‘de Flamand’. Op een bepaald ogenblik vroeg hij mij: ‘Wat weet kij over de behandelink van mottike zaken?’. Ik kon eerlijk gezegd mijn lach niet onderdrukken en de bevordering tot sergeant heb ik wel op mijn buik kunnen schrijven.
Het meeste bij den troep gebeurde in ’t Frans. Dat had een voordeel, ik was omzeggens tweetalig toen ik den armee Belge verliet. Ik moet blijkbaar zo goed Frans gesproken hebben dat op een bepaald ogenblik iemand bij mij kwam en me vroeg of ik uit de streek van Luik kwam.
Oscar heeft vier dagen langer het vaderland gediend dan nodig. Op tien april ’46 mocht hij afzwaaien en kwam hij als onderwijzer in het tweede leerjaar terecht.
Huwelijk    
Na de oorlog in 1945 leerde hij zijn vrouw Firmine De Block kennen. Ook zij had het diploma onderwijzeres behaald in de normaalschool van Gijzegem. Dat was nog heel andere koek, vertelt Oscar. Mijn vrouw heeft heel haar opleiding in het Frans gehad. Firmine was leidster bij de jong-Kajotsters, Oscar was bij de Kajotters en van ’t een kwam het ander. Ze trouwden op 10 november 1948. Het jonge paar trok in bij de ouders van Firmine die in de Rinkhoutwegel (huidige Stapstraat) een kruidenierswinkel hadden.   Ze kregen twee kinderen Marc in 1949 en Ann in 1953. In 1957 kochten ze het huis in De Deckerstraat en na de nodige verbouwingswerken verhuisden ze in 1958. Vóór haar huwelijk had Oscars vrouw verschillende interims gedaan. Lesgeven was haar lang leven maar door haar huwelijk mocht ze niet meer aantreden in het vrij onderwijs. Aan drie kinderen heeft ze thuisonderwijs gegeven: de kleindochter van notaris Van Geeteruyen en ook aan twee meisjes van de familie Amelot. Ook alle nichtjes en neefjes uit de familie passeerden in hun jeugd de revue bij tante voor extra lessen Frans. Iets wat ze met veel liefde deed.
    Meester Oscar

Oscar Kesteleyn met zijn zesde klas in het schooljaar 1973-1974

Meester Oscar met zijn zesde leerjaar
in het schooljaar 1973-1974

 

  Na het tweede leerjaar heeft hij een aantal jaren de graadsklas 3 & 4 gedaan. We hadden niet voldoende leerlingen om klas 3 en 4 te ontdubbelen, vertelt hij, en dus was een derde en een vierde leerjaar en één graadsklas van drie en vier de oplossing. Ik kreeg dan zestien leerlingen uit het vierde en dertig uit het derde. Gelukkig waren die van het vierde meestal beter begaafd zodat die niet zoveel uitleg nodig hadden. Maar het bleef een zware klus want met zo’n 46 pagadders in je klas had je het toch niet onder de markt, om van dat verbeterwerk maar te zwijgen, zucht Oscar, een pak verbeterwerk. In die periode volgde Oscar ook het Hoger Opvoedkundig Instituut. Drie jaar lang volgde hij iedere zaterdag les in Gent en in de grote vakantie was het blokken geblazen om begin september examens af te leggen.
Daarna ben ik opgeschoven naar de vijfde klas en later naar de zesde. In het zesde stond ik het liefst van al, bekent Oscar en in die klas ben ik in 1978 ook met pensioen gegaan. In september 1972 is Oscar enkele weken directeur geweest in opvolging van Theo Van Driessche. Dat ging me echt niet, geeft hij toe. Ik kon er niet tegen om zo alleen op dat bureau te zitten, ik zou de muren opgelopen hebben. En het ergste van al, gaat hij verder, ik kreeg hartklachten en dokter Van Driessche stelde een onregelmatige hartslag vast, stress die zich op mijn hart gezet had. Ik ging terug naar mijn klas en voelde me weer in mijn sas, alleen mijn vrouw had het liever anders gezien, maar ja…
’t Hoogzaal    

In 1942 werd Gerard De Vriendt koster en Oscar werd lid van de Sint-Gregoriusgilde, een mannenbastion dat iedere zondag de hoogmis opluisterde met gregoriaanse gezangen. Vanuit de normaalschool had hij de liefde voor deze gezangen meegekregen en het was dan ook niet meer dan logisch dat hij aansloot bij deze zangers. In de aanvangsfase was het nog een beetje noblesse oblige. Het was een eer voorzanger te mogen zijn want die mochten het proprium zingen, de andere zangers zongen enkel het ordinarium  (kyrie, gloria, credo…).
Doorheen de jaren is dat echter verdwenen want Oscar hield echt niet van dat elitair gedoe. In heel hun leven hebben Oscar en zijn vrouw nooit gereisd. Er zijn dus bitter weinig zondagen geweest dat hij forfait gegeven heeft op ’t hoogzaal.

Toen hij in 1978 met pensioen ging, werd hij vaste zanger bij de begrafenissen in de Sint-Ludgeruskerk. Hoeveel begrafenissen hij zo gezongen heeft, Oscar kan het begot niet zeggen maar in ieder geval, er zijn er weinige die hij gemankeerd heeft.
In 2012 zingt hij zeventig  jaar bij de Sint-Gregoriusgilde. Da’s een hele tijd, hé, zegt hij, maar ze moeten me heus geen medaille meer geven, ik heb al ijzerwerk genoeg liggen.

 

De Sint-Gregoriusgilde in 1958

De Sint-Gregoriusgilde in 1958: Jan Van Driessche, Jozef Kesteleyn, Octaaf Van Acker, Raf Van Wichelen, Oscar Kesteleyn, Frans De Donder, Armand Cleen, Ernest Cauwe, Willy De Smedt, Piet Goossens, Albert De Donder, Joris Laget, René Oste, Edgard Mertens (organist), Arthur Van Wichelen, Honoré De Gryse, Isidoor De Beule, Piet Christiaens en Luc Vermeir.

    D’harmonie
Oscar Kesteleyn als klarinettist   Zijn leven in de harmonie Sint-Cecilia start bij de bevrijding in 1945. Oscar had in zijn jeugd twee jaar notenleer gevolgd bij Gustaaf  Bogaert en Odilon De Brauwer maar een instrument bespelen had hij nooit geleerd. In de oorlog lag heel de werking van de Harmonie stil maar toch vroeg Gustaaf Bogaert of hij geen zin had om klarinet te leren. Oscar kreeg een klarinet en een methode waar hij door zelfstudie klarinet mee kon leren. Af en toe ging hij bij Gustaaf aan huis voor een beetje privéles en beetje bij beetje lukte dat vrij goed. Toen de bevrijding in 1945 gevierd werd, had men een muziekensemble samengesteld uit de verschillende harmonieën en fanfares. Dat was de eerste keer dat Oscar met zijn klarinet naar buiten kwam.  Daarna is hij aangesloten bij Harmonie Sint-Cecilia en pas in 2002 heeft hij een punt gezet achter zijn harmonieleven.
Heel zijn carrière was de klarinet zijn instrument. Ik heb nog eens een paar keer als slagwerker gefungeerd, vertelt Oscar, heb zelfs eens de ‘grosse caisse’ (grote trom) moeten slaan bij een uitstap maar dat was niet mijn ding. In die kleine zestig jaar heeft hij heel wat dirigenten versleten. Gustaaf Bogaert was de eerste. Daarna is Albert De Koning gekomen. Dat was een onderwijzer uit Merchtem, gaat Oscar verder, die heeft echt onze harmonie opgetild. We hebben met hem heel wat concours en vaandels gewonnen. Hij wist ons te klasseren in de graad van uitmuntendheid, wat toen een hele prestatie was. Daarna is Gaston Devenijns gekomen, een dirigent van ’t leger en die stak nog een tandje bij zodat we promoveerden naar ereafdeling. Mijn laatste dirigent was Dirk De Caluwé. Hij deed er nog een schepje bovenop en sindsdien staat onze harmonie in superieure afdeling geklasseerd, zegt Oscar met enige fierheid.
En wat waren voor jou de hoogtepunten, vraag ik hem. Oh, lacht Oscar, er waren er zoveel ! Ik denk met veel genoegen terug aan de vele wedstrijden, de promsconcerten, Remuze met optredens van Paul Michiels, Jo Lemaire, Johan Verminnen. Ook aan de reizen denkt hij met veel plezier terug. Kort na de oorlog trokken ze naar Le Neubourg, een dorp dat hij maar al te best kende. Twee keer bracht de harmonie een bezoek aan Liënz in Sud-Tirol. Een prachtige streek, zegt Oscar, en vooral de uitstap naar de Grossglockner heeft op mij een diepe indruk gemaakt. Ook was er een reis naar Gérardmer in de Elzas herinnert Oscar zich, waar we met onze muziek la Fête des Jonquilles hebben opgeluisterd. Zalig was dat, glundert hij.

 

In 1979, toen hij pas met pensioen was, heeft hij Gustaaf Bogaert als secretaris opgevolgd. Ik heb die taak met graagte aanvaard, gaat Oscar verder, maar dat was een pak werk. Ik heb nooit een computer gehad. Alles was manueel.
De verslagen van de bestuursvergaderingen heb ik allemaal met de hand in het verslagboek geschreven. Een traditie van jaren en ik weet niet of het nu nog zo gebeurt. Regelmatig moest er een briefje aan de muzikanten bezorgd worden en dan deed ik mijn toer in heel Zele. Ik wist alle pappenheimers wonen. Ook de lijst van de ereleden bijhouden was een werkje waar heel wat bij kwam kijken. Nieuwe leden, verhuis, overlijdens… Ik had een grote farde per straat waarin  ik alles zo nauwkeurig mogelijk bijhield.
Nu doen ze dat allemaal met de computer maar bij mij was het echt nog handenarbeid. Ik heb dat bijna twintig jaar voor mijn rekening genomen en toen ik stopte in 1998, hebben ze de taken verdeeld. Dat wil toch iets zeggen.

  Bestuur Koninklijke Harmonie Sint-Cecilia in 1986
   

Het bestuur van de harmonie in 1986. Zittend: Marcel Laget, Albert Engelbeen, Alfons Rosseels, Louis Walrave, Albert Bracke en Etienne Cooreman.
Staand: Oscar Kesteleyn, Jean-Pierre Cool, Gilbert Troch, Philip Verbeeck, Remi De Gelder, Jan Theus, André Walrave, Piet Engelbeen, Theo Van De Velde, René De Smedt, Kamiel Temmerman, Luc Van Acker en Frans De Donder

    Gildacabaret

Kajola

 

In de oorlog maakte Oscar deel uit van ‘Kajola’. Het was een cabaretgroepje avant-la-lettre. Het groepje oogstte heel wat bijval met moppen, sketches en een potpourri van allerlei schlagers bij hun optredens in het Gildenhuis. Vooral Emiel Christiaens deed de zaal tranen met tuiten lachen met zijn komisch talent. Alles gebeurde zonder enige geluidsversterking en de mensen zakten massaal af naar het Gildenhuis want veel was er anders niet te beleven in de oorlogsjaren. Oscar tekende voor de zang samen met Karel Poppe en Wilfried De Loose. Ook begeleidde hij op de banjo, een cadeau van zijn ouders uit zijn normaalschooltijd.

 

Staande van links naar rechts: Karel Poppe, Oscar Kesteleyn, Gerard De Vriendt en Wilfried De Loose. Zittend: Jozef Dauwe, Emiel Christiaens en Michel Certijn.

Later is uit Kajola het Gildacabaret ontstaan. Deze groep was muzikaal iets uitgebreider dan Kajola. Gerard De Vriendt speelde orgel, er was een violist, twee trompetten, twee klarinetten, tenorsax, tuba, trombone, een drum en natuurlijk ook de zang waar Oscar samen met Martha Pieters en Maria Van Der Burgt voor tekende. Roger Van Der Burgt was de leider en hij hield den boel aan elkaar, vertelt Oscar, Roger had echt de gave van het woord.

We probeerden altijd een programma te brengen dat toch een zeker cultureel niveau had. We traden op in Zele maar ook buiten onze gemeente hebben we vaak opgetreden voor gepensioneerden. Deed je dat graag? vraag ik Oscar. O ja, antwoordt Oscar, ik was een echt podiumbeest, ik stond graag op een podium en mensen entertainen da was mijn ding.

  Het gildacabaret

Oscar Kesteleyn met koningin Fabiola

 

De Minnezangertjes

In 1961 startte Wilfried Willem het knapenkoor De Minnezangertjes. Naast een pak sopranen en alten was er ook nood aan tenoren en bassen. Stemmen die werden geleverd door vaders en leraars van Pius X. Ook Oscar was er bij van bij de start.

Van 1961 tot en met 1970 was hij voorzitter van het koor maar daarnaast leerde hij ook de baspartij aan op woensdagavond en tussen de middag leerde hij de knapen hun partij. Dat was twee keer per week, herinnert Oscar zich, en dat was kort keren. Snel naar huis, eten door de keel en terug naar school voor een repetitie tot half twee.

Tot 1980 is hij actief geweest in het koor. Eén van de mooiste momenten bij het koor was ongetwijfeld het kerstconcert op het koninklijk paleis ergens midden jaren zeventig.

Een echte huisduif is Oscar dus nooit geweest. Als je actief was in zoveel verenigingen, waren er toch weken dat je geen ene avond thuis was, vraag ik hem. Ja, antwoordt Oscar, ik heb een druk leven gehad. De harmonie en De Minnezangertjes hadden een vaste repetitieavond, het Gildacabaret en de Gregoriusgilde repeteerden minder vaak maar toch… ‘k Peins, zegt Oscar, dat mijn vrouwke dikwijls kwaad op mij moet geweest zijn maar ze heeft er nooit iets over gezegd. Ze heeft me altijd laten doen, ik had een buitengewoon goede vrouw.

In 2002 is zijn vrouw Firmine ziek geworden en nam het leven van Oscar een drastische wending. Ze had reuma en later begon haar geest af te takelen tot ze aan het einde van haar leven leefde als een plant.
In 2002 heeft Oscar een punt gezet achter zijn actief leven en nam hij de zorg voor zijn vrouwke op. Een hele opgave die hij met veel liefde en toewijding op zich nam. Spijtig hoe een mens zo kan aftakelen, zucht hij. In 2011 heeft hij afscheid van haar genomen. Ons make… doeme toch, mijmert Oscar.

Samen met zijn zoon Marc woont hij nu nog in het huis op de hoek van de Dreef. De laatste jaren had hij last van zijn rug door een verzakking ter hoogte van de heup. Die pijn is nu gelukkig verdwenen, zegt Oscar. Ik mag niet meer heffen of sleuren en ik loop veel rond in huis om toch in beweging te blijven. Als het weer het toelaat durf ik nog eens tot in het naburige park Peeters te gaan maar verder kan ik niet meer, zegt Oscar.

Zijn dagen vult hij nu met lezen en iedere dag houdt hij zijn geest fit met het oplossen van sudoku’s en voor de rest kijkt hij wat tv. De mis van half zes op zaterdag is het enige wat hem nog rest van zijn liefde voor muziek, de rode draad doorheen zijn meer dan gevuld leven.

Content van je leven, vraag ik hem tot slot. Oscar glimlacht.
Baja, lacht hij, ik heb vele mooie dingen kunnen beleven
en godzijdank heeft ons make me laten doen. Ons make, doeme toch…

  Oscar Kesteleyn 70 jaar zanger in de Sint-Gregoriusgilde

Bedankt, Oscar, voor je mooie verhaal!

Mark De Block
03.02.2012


© Mark De Block

afdrukken

Music was my first love - Oscar KesteleynThuiskomen